Amor fati

Vannacht kreeg ik bezoek van Job. Hij kwam op de rand van mijn ouderwetse, dus wat krappe bedstee zitten. Mijn enorme kater Kokje had zich al uitgebreid naast me uitgestrekt, dus veel ruimte kreeg Job niet. Dat gaf niet, zei hij. Hij was wel wat gewend. Plots herkende ik hem. We jubelden tegelijk: “Zouden wij het goede van God aannemen en het kwade niet?” Proesten moesten we. Het was Job uit de bijbel. Ik droomde blijkbaar.

Job schraapte zijn keel. “Kan ik het met jou even hebben over de karma-politie?”

De watte? Vaak kan ik geen touw vastknopen aan mijn dromen. Job lachte. “Sorry, zo noem ik mijn vrienden. De karma-politie. De eigenschuld-dikkebult-brigade. Die club ontslaat je van de plicht een ander te helpen en compassie te voelen.”

Ik begreep er nog steeds niks van, maar Job bleef bijbelvast geduldig. “Jij zit toch op boeddhisme? Dan weet je toch dat karma letterlijk ‘doen’ of ‘handeling’ betekent?”

Ja, dat is waar. Dat wist ik. De wet van oorzaak en gevolg. Net zoiets als in de natuurkunde ofzo.

Maar wat wilde Job me zeggen, dat hij zoveel moeite deed die snurkende kater opzij te duwen om dichter bij me te komen? Ging ik een stevig lesje in predestinatieleer, schikgodinnen, noodlot en karma ontvangen?

“Ik wil gewoon wat tegen je aan mijmeren. Je kan toch zo goed luisteren?”

Die zat. Hij had m’n volle aandacht.

“Die vrienden van mij voelen zich ver boven me verheven. Maar wat weten zij van mijn lot?”

Sja, goeie vraag. Plots herinnerde ik me een verhaal van de boeddha die door zijn leerlingen gevraagd werd wie van hen het meest verlicht was. De boeddha wees op een bedelaar aan de overkant van de weg: “Hij is het meest verlicht, want die man is bezig zijn laatste negatieve karma uit te werken.”

Job grinnikte en tikte Kok op zijn kopje: “En die dikke kater van je is zeker bezig zijn roes uit te ronken!”

Ik voelde me een beetje beledigd. Kok was voor mij juist een leermeester in het zich genoeglijk neerleggen bij zijn bestemming. “Ha, dat is een goeie!”, riep Job. “Kok lijkt Meester Eckehart wel. ‘Uw wil geschiedde op aarde’, bidden we zo makkelijk, volgens hem. Maar als die wil ons pijnlijk treft, omdat ze niet overeenkomt met onze eigen wil, dan beginnen we te klagen. Vandaar dat we volgens Eckehart zouden moeten leren bidden: ‘Geef mij te willen overeenkomstig uw wil.’”

Ach ja, amor fati. Liefde voor het lot.

Ik begon dit een erg leuke droom te vinden. Lekker bijbels ook. Inzichten en wijze influisteringen terwijl je slaapt.

“Kok legt zich vol overgave bij zijn lot neer. Net als Plato.” Job was tegen de dikke kat aangekropen. “Plato zei dat we de dobbelstenen van het lot niet in onze macht hebben, maar dat het onze taak is om rustig te accepteren wat het lot ons toewerpt. Dan zal ook datgene wat we niet wensen ons geen schade berokkenen. Integendeel: zoals bijen honing halen uit een scherp en droog kruid als tijm, zo weet de wijze mens uit de moeilijkste omstandigheden iets te halen wat goed is. Maar of we nu geloven in God of in het lot, of in zoiets als karma, in alle gevallen gaat het erom dat we leren te vertrouwen op een grotere, wijzere en universelere scheppende kracht in en achter de dingen. Een kracht in onszelf, die ons tegelijk verre overstijgt. Onze eigen wil moeten we daaraan ondergeschikt maken en daarop leren afstemmen.”

Toe maar. Die gelijkmoedige Job toch. De poëet uit het Oude Testament:

‘Vraag het de huisdieren, zij zullen het je zeggen,

de vogels in de lucht, zij zullen het je uitleggen,

de wilde beesten op het land vertellen het,

de vissen in de zee.

Allemaal weten ze:

In Zijn hand is elk levend wezen.’ (Job, hoofdstuk 12)

Job streelde het kopje van Kok. Mijn huisdier. Die eeuwenoude visie van Job had al voor een hoop misverstanden gezorgd. Alsof we het onrecht maar moeten laten voortbestaan. Sommige gelovigen baseren zich op deze tekst als ze iedere vorm van euthanasie of preventieve inentingen die levensreddend zijn rigide afwijzen. Ook wordt Job misbruikt als we lijdzaam toekijken bij geweld, of in de manier waarop we ons geweten sussen als we zeggen dat armoede en oorlog nu eenmaal altijd zullen bestaan en dat God dat wil. Of dat dat nu eenmaal ’s mensen lot is.

Job zuchtte diep: “Ja, ik word wel vaker verkeerd verstaan. Maar de overgave aan een grotere ‘wil’ dan die van ons kleine ik ontslaat ons niet van de morele plicht om ons bestaan in dienst te stellen van het leven. We moeten ons zoveel we kunnen verzetten tegen alle opzettelijk toegebracht leed. Tegen al het overbodige lijden.”

Kok werd wakker en rekte zich uit. Hij keek Job met toegeknepen ogen aan.

“Maar die overgave helpt ons ook om al het leed waar we niets aan kunnen doen en dat bij ons menselijk bestaan hoort, moedig onder ogen te zien. Misschien kunnen we het zelfs transformeren tot een verrijkende en zinvolle bijdrage op onze weg naar zelfrealisatie.”

Zou Job al zover zijn? Ik waagde het erop: “Hoe zit het met jouw zelfrealisatie, Job? Dat proces lijkt me niet bepaald makkelijk, tussen die vrienden van je.”

Job glimlachte weemoedig en haalde wat schokkerig z’n schouders op: “Toch is het maar hoe je het allemaal bekijkt. Elke omstandigheid, hoe ellendig ook, kan een deur zijn die ons hart opent voor liefde en mededogen, voor vreugde en gelijkmoedigheid.”

Kokje begon plotseling luidruchtig te spinnen. Dat doet hij wel vaker. Zomaar, midden in de nacht. Soms word ik er wakker van. Zou hij dan iets zien wat ik niet kan ervaren? Wat weten wij nou helemaal?

Het was alsof Job mijn gedachten kon lezen: “Dat zei ik ook tegen m’n vrienden, de jongens van de karma-politie. Dat ze hun hoogmoed over hun vergaarde kennis moesten laten varen.”

Ik wilde natuurlijk weten hoe de boys daarop hadden gereageerd. Job lachte: “Of ik nog eens langskwam, haha! Maar geef toe: zolang we niet durven leven met wat we niet begrijpen, kunnen er nooit ‘wonderen’ gebeuren. Die kunnen niet in ons vastgeredeneerde wereldbeeld door dringen.”

Job werd kennelijk moe. Hij strekte zich uit tussen Kok en mij. Kok begon nog harder te spinnen. Job gaapte zo schaamteloos dat ik hem bijna niet meer kon verstaan:

“Wat mij tijdens de rampen die me troffen enorm hielp, was de gedachte dat ik in wezen zelf gewild heb wat me overkwam. Ik kreeg de merkwaardige sensatie dat ik het was die mijn lot bepaald had. Zo kon ik natuurlijk niemand meer de schuld geven. Dat was een beetje jammer. Maar in plaats van boos te worden, kon ik de vraag toelaten waaróm ik die rampspoed gewild had. Plots begreep ik de les die ik kennelijk wilde leren.”

Ik werd steeds nieuwsgieriger. Welke les wilde Job in vredesnaam dan leren?

Hij aarzelde en bleef een tijdje met z’n handen voor zijn ogen liggen. “Sja….”, zei hij uiteindelijk. “Dat snapte ik pas achteraf. Sterker nog, ik weet nog steeds niet goed welke schakel die tegenslag vormt op weg naar m’n bestemming. Maar zeg nou zelf: zou jij geworden zijn wie je nu bent als je in je leven niet perioden van grote angsten en onzekerheid had gekend? Had jij van vrijheid geweten als je je niet gevangen had gevoeld? Zou je voelen hoe kostbaar het leven is als je geen dierbaren verloren had?”

Pfff. De tranen schoten in m’n ogen. Job fluisterde nu:

“Zou jij weten hoe kwetsbaar de liefde is als je in relaties niet gebutst zou zijn en anderen pijn gedaan had?”

Tegenslag is een zegen in vermomming, zeggen ze op boeddha-les.

“De les voor jou en mij is je lot te zien als een deel van een veel groter geheel.” Job bleef nu zachtjes praten.

“In dat grote geheel zijn we onmisbaar, ook al begrijpen we de samenhang niet. Maar dat is dus niet erg. Dat komt wel. Op onze schouders ligt de taak om binnen onze mogelijkheden precies te worden zoals we bedoeld zijn. Zo werken we met ons lot mee aan de transformatie van het geheel.”

Het duizelde mij, maar Jobs’ stem klonk geruststellend: “Denk maar aan een punaise die meteen naar de bodem zinkt van een bak met water zodra je er een drupje afwasmiddel aan toevoegt. Zo doorslaggevend als dat drupje is de bijdrage die ieder van ons kan leveren: door ons niet vast te klampen aan wat ons ego wil, maar door te luisteren naar wat onze bestemming van ons vraagt: oefenen in amor fati. Liefde voor ons lot.”

Ineens begreep ik het. Ik wilde Job bedanken. Maar Kok legde zijn pootje op de gevouwen handen van Job. Ik wilde hem vragen hoe het met zijn vrienden verder moest. Job mompelde weer: “Zouden wij het goede van God aannemen en het kwade niet?”

Toen viel hij in slaap. Ik legde me naast hem neer. En Kok spinde dat het goed was.

(artikel voor het tijdschrift Het Vermoeden)

 
   « Artikelen overzicht