Een levend dankoffer

Er was eens een vrouw die aan het eind van de gouden huwelijksdag knus tegen haar echtgenoot aankroop en zei: ‘Dit moet wel echte liefde zijn. Vijftig jaar lang ben ik iedere zondagmiddag met je gaan wandelen, terwijl ik een enorme hekel aan lopen heb.’ Waarop de huisband haar verwilderd van zich af duwde en met overslaande stem schreeuwde: ‘Waaat?! Ik dacht dat jij zo van wandelen hield!!’

Wat is er sneuer dan zinloze zelfopoffering. Helaas zijn velen van ons, en zéker vrouwen, daar erg goed in geworden. Geen wonder dus dat vasten lange tijd niet populair meer is geweest. Maar met vele anderen ging ik ook dit jaar weer voor een revival.

Ik weet niet hoe het u vergaat, maar zelf geniet ik enorm van deze vastentijd. Dat verlaten van m’n hoofdkantoor om met de lift naar m’n hart te zakken bevalt me prima. Even geen ‘verdovende middelen’, zoals suiker, wijn en koffie, even geen vlees en vervelende afspraken, heerlijk. En me misschien ook eens een tijdje wat bewuster zijn van mijn oordelen en van m’n sterke voor- en afkeuren. Zo heb ik bij voorbeeld een enorme hekel aan moeders die zich zó opofferen voor hun gezin dat ze zelf geen broodje nemen, omdat ze zogenaamd al gehad hebben. Die zich altijd tekort voelen schieten en zelfs ‘sorry’ zeggen als het tijdens de picknick gaat regenen. Offeren is dan ook iets anders dan jezelf klein maken. In het woord offeren zit vrijheid en kracht. Offeren heeft iets weg van gul en blij iets aanbieden, leveren, schenken.

Offeren betekent niet jezelf wegcijferen, maar juist in je kracht gaan staan. En dan bedoel ik niet in de kracht van je ego. Er schuilt namelijk een flinke adder onder het gras: de hoogmoed van de deemoed. Kan ik even illustreren met dit waar gebeurde verhaal: Komt een dominee zijn lege kerk binnen. Hij valt voor de Schrift op zijn knieën en roept wenend: ‘Ik ben niemand, Heer, ik ben niemand.’ De organist, die onopgemerkt juist wat wilde gaan oefenen, hoort de dominee, wordt aangestoken door diens aanval van nederigheid, verlaat schielijk de orgelkruk en stort zich naast de dominee op de grond, roepende: ‘Ik ben niemand, Heer, ik ben niemand!’ Bleek dat de schoonmaakster ook in de kerk was. Het stichtelijk voorbeeld van beide mannen raakt haar diep in haar eenvoudige ziel. Ze laat blik en veger uit haar handen kletteren, rent naar voren, strekt zich languit op haar buik uit naast de brave mannen en snikt: ‘Ik ben niemand, Heer, ik ben niemand!’ De dominee kijkt verstoord op, stoot de organist aan en zegt: ‘Hoe haalt dat mens het in haar hoofd te denken dat zij ook niemand is?!’

Als je met offeren je ego wilt oppoetsen ben je dus op de verkeerde weg. Wat is offeren dan wel? Vaak denken we dat een offer brengen betekent: iets laten wat we prettig vinden of iets doen waar we geen zin in hebben. Maar hoe van harte is dat offer dan eigenlijk? Is het ware offer niet het vrijwillig geven van het beste dat je hebt aan het hoogste dat je kent? Het ware offer komt voort uit liefde. Het is het offer van je leven, het geven van alles wat je hebt en kunt, aan je medemens en aan God. Jezus ging ons daarin voor. Hij deed dat door zich eerst leeg te maken, veertig dagen in de woestijn. In de eenzaamheid maakte hij zich beschikbaar voor Gods wil.

Ik heb het vermoeden dat er zich diep in ons een reservoir aan moed bevindt. Die moed moeten we aanboren om met lege handen te durven staan en net als Jezus te leren zeggen: ‘Niet mijn wil, maar Uw wil geschiede’. Jezus stierf in feite vóór zijn dood. Dat is het streven van alle grote mystici: te sterven vóór het sterven. Sterven aan ons kleine, beperkte, afgescheiden ego en ons overgeven aan het hogere, de Ene, de Aanwezige, opent ons onvoorwaardelijk voor alles wat zich voordoet. Angst maakt plaats voor liefde en voor aandachtige aanwezigheid bij wat is. We mogen leeg worden, vacare. En in die vakantie ontdekken we onze schat: de mens die we in wezen zijn.

Loslaten is te leren. Door bijvoorbeeld bij dingen waar je aan gehecht bent te denken: ‘Bezit is datgene wat op weg is naar een ander’. Wat ook een leuke loslaat-oefening is: het bezittelijk voornaamwoord vermijden. In plaats van je geliefde voor te stellen met de woorden: ‘Dit is mijn man’, zeg je: ‘Ik ben met deze man’. We identificeren ons zo gemakkelijk met onze rollen, relaties, prestaties en bezittingen. Zo oefen ik me bij voorbeeld in identificaties loslaten door te stoppen met te zeggen ‘Ik sta daar’ als ik mijn vierwieler bedoel.

Ook aanwezig zijn valt te oefenen. Er bestaat in meerdere spirituele tradities een oefening die als doel heeft onze ik-gerichtheid te doorbreken. Die gaat zo: Alles wat je als pijnlijk ervaart adem je in, je zet dit om in positieve energie en zendt vrede en licht de wereld in als je uitademt. Zo ademend kunnen we het lijden van de ander letterlijk mee-dragen (mede-dogen) en verlichten. Deze oefening is tegelijk ook helend voor onszelf. En het grappige is dat je deze oefening overal kan doen. Ook tijdens een gespannen vergadering of een machteloze familieruzie.

De Heidelbergse Catechismus zegt dat we een levend dankoffer kunnen worden. We mogen ons ego offeren, onze prestaties én ons falen, om eenvoudig, dankbaar en in liefde door het leven te gaan: aanwezig voor de Aanwezige in onszelf, de ander en heel de schepping. Laten we onszelf in de aanbieding doen.

Huub Oosterhuis heeft dat zo ontroerend onder woorden gebracht:

‘Wat ik gewild heb wat ik gedaan heb

wat mij gedaan werd wat ik misdaan heb

wat ongezegd bleef wat onverzoend bleef

wat niet gekend werd wat ongebruikt bleef

al het beschamende neem het van mij.

En dat ik dit was en geen ander,

dit overschot van stof van de aarde:

dit was mijn liefde. Hier ben ik.’

 
   « Artikelen overzicht