Eenzaamheid

‘ Voortaan vier ik mijn verjaardag schriftelijk,’ zegt een van de vriendjes van Winnie de Poeh gedecideerd na een tegenvallend partijtje. Geef zo’n diertje eens ongelijk. ‘Karweitje,’ prevelde ik als kind abusievelijk als ik naar een festiviteit moest. Hoewel, abusievelijk…

Blijkbaar had ik al jong in de smiezen dat een gezellig bedoeld partijtje vaak een te zwaar karweitje bleek. Een mens kan het maar het beste door hebben als hij nog overmoedig jong en monter is. Soms wilde ik bij het afscheid van een kinderfestijn het knuffeltje dat ik de jarige cadeau gedaan had weer mee naar huis nemen. Dan vond ik de omgeving voor het pluche beestje bij nader inzien toch niet nabij genoeg.

Samenscholingen, meestal vergaderingen of feesten genoemd, waren zelden aan mij besteed. De titel van de autobiografie van Wilhelmina Eenzaam maar niet alleen is helaas iets te langdurig op mijn lijf geschreven geweest. Hoe vaak heb ik te midden van een menigte niet paniekerig naar de achterdeur gezocht…

Gelukkig is een mens nooit te oud voor zegenrijk zelfinzicht. Pas bij het klimmen der jaren kwam ik er achter dat er met een titel als Alleen maar niet eenzaam veel aangenamer te leven zou zijn. Met andere woorden: fysiek alleen zijn blijkt vaak beter te verdragen dan in gezelschap vertoeven en je ondertussen dodelijk afgezonderd te voelen.

Maar wat is eenzaamheid eigenlijk?

Veel mensen om me heen vinden het een erg negatief woord. En Wikipedia beweert dat ‘gevoelens van eenzaamheid, net als pijn, een signaal zijn dat er iets niet in orde is. Bij eenzaamheid gaat het om de ervaring van alleen zijn, een gevaarlijke situatie voor een mens.’

Zo gezegd voel ik me dus regelmatig eenzaam in gezelschap. En dat is blijkbaar nog gevaarlijk ook. Toe maar. Ook zegt Wikipedia dat er een wezenlijk verschil is tussen alleen zijn en je alleen voelen. Dat is interessant.

Te lang heb ik gedacht dat ik me in gezelschap niet alleen mocht voelen. Allemaal de schuld van Matthëus 18 vers 20: ‘Want waar twee of drie mensen in mijn naam samen zijn, ben ik in hun midden.’

Niets liever wilde ik dan God in mijn midden. Oeps. Ik moet natuurlijk zeggen: in ons midden. De mij vertrouwde kerk legde erg de nadruk op de gemeenschap der heiligen en vond persoonlijke geloofsbeleving onwennig. Aldus werden veelvuldig kerkbezoek, vriendinnengedoe en koortsachtig biddend rondzien naar de man van mijn leven mijn deel.

Hoewel ik ondertussen wel nattigheid voelde. Want school de kern van het evangelie en van het lijdensverhaal niet in Gethsemane, waar Jezus doodsbedroefd alleen was? Juist daar, bang en alleen, ontmoette hij God. Dat kon toch geen toeval zijn? Daar, in dat stille lover, tussen die tranen van bloed moest dan toch een schat schuilen?

Het antwoord op die vraag kwam al snel, toen ik per abuis in de achteloze nederzetting Lelystad verzeild raakte. Daar, op de bodem van de Zuiderzee, vond ik mijn eigen lijdenshof. Daar raakte ik van God en iedereen verlaten.

Die godverlatenheid scheen Jezus trouwens pas aan het kruis bereikt te hebben. Volgens onze geloofsleer vormde die staat pas zijn echte lijden. Want dat hangen en wurgen, die spijkers en hamers aan dat kruis, waren voor onze zaligmaker helemaal zo ondraaglijk niet, zo wisten mijn wijsneuzen van kerkvaders. Maar niemand die ik kende had deze theorie proefondervindelijk gestaafd. En ook ik bezat in mijn doorzonwoning in Lelystad geen gereedschapskistje met hamers en spijkers om dat dogma eigenhandig te kunnen onderzoeken.

Toch had God mij daverend verlaten. Wikipedia zou zeggen dat het ‘een gevoel van leegte’ was. En dat was het. Leegte. Niet te stelpen gaapte. Onafzienbare uitzichtloosheid. En dat in die kale polder.

Maar de bijbel had me toch ook geleerd dat juist in de woestijn genade huizen kan?

Daar in de diepe duisternis van die kale polder ging mij uiteindelijk een licht op. Want juist daar ontving ik het inzicht dat die godverlatenheid door mijzelf was besloten en verordonneerd. Plots voelde ik heel duidelijk dat zowel het zogenaamde oordeel van God als de afkeuring van de buitenwereld niets anders waren dan mijn eigen zelfafwijzing. Ik had mezelf uit het raam gekwakt en aan het kruis genageld.

‘Kunt gij niet een uur met mij waken?’ Hoe vaak had ik Jezus dat wel niet horen vragen. Plots begreep ik wat die vraag echt betekende. Ik moest wakker worden en blijven. Desnoods maar een uurtje. Zo moeilijk kon dat toch niet zijn? Als je beste vriend dat vraagt? Nabijheid, je wenste dat zelfs je pluche knuffeltjes toe. Waarom had ik mezelf dan zo in de steek gelaten en veroordeeld?

Vanaf dat moment zette ik de deur voor Nabijheid open. Ja, de deur. Heel gek, maar die bleek er gewoon te zijn. In mijn hart. Ik dacht dat die spier allang versteend was. Gebroken. Geroofd. Maar het tegendeel bleek het geval. Een hart is bedoeld om wagenwijd open te staan. Anders scharniert ‘ie maar vast. Daarom doet het zo’n pijn als we ons hart alleen maar toestemming geven om te krimpen. Het is tenslotte geen sluitspier. Dus mijn hart zette zich eerst op een kiertje. En toen de dagen en nachten verstreken, kwam er steeds meer licht binnen. En op een goede dag klopte Nabijheid aan. Alsof het een mannetje was dat na een lange woestijnvoettocht zin had in een verfrissende versnapering.

Nabijheid nam plaats en maakte het zich daar in dat warme hart gemakkelijk. En warempel, niet veel later stiefelde ook Eenzaamheid binnen. Die zag eruit als een pluche ventje. Hij keek me guitig aan toen ik zei dat ik heus niet bang voor hem was. En toen ik m’n hand op zijn schoudertje legde en hem beloofde hem nooit te verlaten, giechelde hij: ‘Gekkie! Dan ben ik toch niet meer eenzaam!’

Nabijheid kwam daarop niet meer bij van het lachen. Hij rolde van zijn herbergzetel en ging languit. Vanwege zijn joviale omvang is hij nooit meer goed overeind gekomen. Dat vond Eenzaamheid weer heel knus. Sindsdien liggen ze graag schouder aan schouder. En op hun buik. Voor het hartvuur.

Eenzaamheid is dus al heel lang geen vijand meer. Het is een van mijn beste vrienden geworden, een vriend die me doet aarden, doet beseffen dat ik leef. Juist door hem weet ik me verbonden met alle levende wezens. Waar ik maar kan, probeer ik deze lieveling te eren. Gelukkig heeft de dichter Rainer Maria Rilke hem al zo kostbaar samengevat. Ik hoef alleen nog maar te prevelen:

Ik zal

jouw eenzaamheid beschermen,

begrenzen en verwelkomen

- ze niet wegnemen.

Waarom we eenzaamheid vaak als een schaamtevol, onsexy monster zien in plaats van als onze beste vriend, zal me wel altijd een raadsel blijven. En hoe het komt dat ik nauwelijks kan functioneren in relaties en situaties waar nabijheid wordt geschuwd zal ik ook wel nooit goed weten te verklaren. Maar dat die beide maatjes iets met elkaar uit te staan hebben, is mij genoeg. Ze kunnen eenvoudigweg niet zonder elkaar. Liggend voor het hartvuur geven vriend Eenzaamheid en vriend Nabijheid mij toegang tot alle levende wezens, tot God, tot die angstige man daar in de lijdenshof en tot verwondering over het leven. Bedoelde Jezus misschien dat, toen hij zei:

‘Waar twee of drie in mijn naam samen zijn, ben ik in hun midden’.

Eenzaamheid, Nabijheid en ik. Jezus kan languit tussen ons in om zich te warmen aan het haardvuur van het menselijk hart.

 (Artikel voor het boekje 'Eenzaam' uitgeverij Dabar-Luyten)

 
   « Artikelen overzicht