'Ik wil van mezelf verlost worden'

Henk van Os staat met zijn armen wijd in de immense hal van het gerenoveerde Rijksmuseum, waar hij van 1989 tot 1996 directeur was. Hij leidt een groepje ICT-ers rond, dat hem van een nare computerbandiet heeft gered. Zijn dank aan deze digitale deskundigen uit zich in het schenken van drie uur van zijn tijd. Een ochtend vol kennis en liefde voor kunst. En ik mag zomaar mee.

De tijdens de verbouwing tevoorschijn gehaalde pracht en praal, het wonder van de milde akoestiek in de grote hal, de onlangs ontdekte identificatie van Rembrandt met de gemartelde Paulus, de onthullingen bij het Joodse Bruidje, het is een ontroerend feest onder zijn gehoor te zijn.

Na afloop kan ik Van Os spreken. Ik zeg hem dat hij me aan Mozes doet denken. Ook hij mocht niet het beloofde land in. In 1996, toen van Os alle voorbereidingen had getroffen voor de grootscheepse renovatie, werd hij getroffen door groot persoonlijk verlies –de dood van zijn zoon- en maakte hij plaats voor zijn opvolger. Nu lacht hij uitbundig bij de vergelijking met Mozes.

Zijn afscheid was zeer ontroerend, vertelt hij. Hij werd gezien in zijn vaderverdriet.

Hij was en is nog steeds een man die op handen wordt gedragen, zo valt mij op.

Henk van Os is een dienend leider. Het museum leek vroeger op te lichten als de baas in de ochtend verscheen. De reden daarvan was simpel en inspirerend tegelijk: de directeur oefende iedere ochtend het smoelenboek, totdat hij al zijn honderden medewerkers met naam en toenaam wist te groeten.

Op zondag, in zijn geliefde Obrechtkerk is Van Os tot knielen bereid. Is die neiging tot deemoed hetgene wat hem ook al zo lang aanspreekt in Franciscus van Assisi?:

“Franciscus is inderdaad mijn favoriete heilige. Hij kan gezien worden als een andere Christus vanwege de zogeheten identificatiemystiek. Franciscus identificeerde zich met de wonden, de stigmata, van Christus. Daar voel ik me bij thuis. In de jaren zeventig was het: ik ben oké, jij bent oké. Dat vond ik afschuwelijk! Ik wil juist van mezelf verlost worden. Als je voortdurend bezig bent jezelf te zijn, is er geen ruimte om op anderen te letten.“

Maar Franciscus was toch ook een doerak?

“Zeker! Hij zat in wat je nu een hardrockband zou noemen en was daar de gangmaker. Van zo iemand kan ik me voorstellen dat hij over z’n wereldse kleren en bezit zei: ‘Weg met die handel! Hier heb je het, je kunt het krijgen!’ Dat was rebellie. Terwijl ik in mijn puberteit stiekem was. Met meisjes, met drinken. Ik vermeed het conflict.”

De reden voor het dienen is volgens Henk van Os direct terug te voeren naar een gebeurtenis in zijn jeugd:

“Als schooljongen werd ik gevraagd om voorzitter van de schoolbond te worden. Ik besloot meteen dat we alles anders zouden doen.

Thuis aan tafel gaf ik mijn grote daden prijs. Er volgde een doodse stilte. Waarop mijn oudste zusje zei: ‘Henk, je moe nie zo snakk’n!’

En m’n vader sprak: ‘Kom jij straks naar mijn studeerkamer’.

Mijn vader was toen rector van de universiteit en bestuurder. Ik ging bij hem aan z’n bureau zitten en hij zei: ‘Dat was eens maar nooit weer! Ik wil dit nooit meer horen. Die voorganger van jou heeft ook z’n best gedaan. Daar ga je zo niet mee om!’

Dus dat dienend leiden komt daar vandaan. Het was absoluut niet de aanleg van dit kereltje. Maar het heeft ook te maken met de bijbel, dat ik me regelmatig tot hogere instanties richt. Dan is dienstbaarheid de meest verstandige levenshouding.”

Maar hoe kun je ergens de baas zijn als je de neiging hebt om conflicten te vermijden?

Van Os lacht:

“Allemachtig. Jij bent me er eentje! Vroeger had ik niet geweten wat ik op je vraag moest antwoorden……” Hij peinst een poosje: “Als ik uit naam van de zaak handel, maakt een conflict me niet uit. Het nadeel is wel dat ik iemand teveel ruimte laat, totdat de maat vol is. Maar als mensen beregoed zijn in hun vak, dan zijn ze vaak verdomd eigenwijs. Dat vind ik heerlijk. In de kunstwereld lopen niet meteen allemaal gelijk gestemde lieden rond, als je begrijpt wat ik bedoel….”

Ik geloof dat ik het snap. Toen hij in de kolossale hal enthousiast vertelde welke geweldenaar daar het akoestiekprobleem had opgelost, viel me al op dat Van Os zeer gefascineerd is door vakmanschap.

“Ja, dat klopt! Vaklui worden slecht betaald en niet op waarde geschat. Terwijl iemand die een aantal lullige managamentzinnetjes uit z’n hoofd heeft geleerd, de bovengeschikte van een goeie timmerman kan zijn! Absurd. Het gaat om die timmerman.

Dat geldt ook voor kunsthistorici en restauratoren. Daar moet je het van hebben!”

Zijn gulle bewondering voor vakwerk van een collega steekt hij inderdaad ook niet onder stoelen of banken. Tijdens het begin van de rondleiding prees Van Os opgewonden het lef van senior conservator Frits Scholten. De man die vrijmoedig de eeuwen door elkaar husselt om op die manier ontroerende dwarsverbanden te laten zien.

“Het is niet zo dat ik Jantje of Pietje heel aardig vind, maar wat hij doet vind ik geweldig!

Dat is het voordeel als je uit het nuchtere Groningen komt. Ik weet nooit precies wat een zogenaamd grote naam voorstelt. Ik ga ook heel onbevangen met een mecenas om.”

Als je hem naar een kunstwerk ziet kijken, is het net alsof Henk het voor het eerst ziet, terwijl hij het al honderd keer bestudeerd heeft.

Al in 1963 vertrok hij voor zijn werk naar Italië, zo ver mogelijk weg van zijn vader. Conflictvermijdend gedrag dus. “En dat is het meest beslissende jaar in mijn leven geweest. Want toen was ik vrij. Met mijn vriend Anton Boschloo (later hoogleraar in Leiden) had ik in Rome een kamer. We hadden allebei een schuldgevoel dat we alleen deden waar we zelf zin in hadden. Namelijk kunstgeschiedenis. Het gevolg daarvan was dat toen we beiden behoorlijk gingen verdienen, we vonden dat dat niet hoorde. Hoe kon je een mooi salaris krijgen voor iets wat je alleen maar leuk vond?

Een andere vriend zei ooit: ‘Henk, zullen we alleen nog maar praten met managers die er zijn voor het museum? Dan laten we de types die denken dat het museum er voor hun is links liggen.’ Die vriend is net als ik anglicaan, dat heeft er mee te maken. Het is niet jouw eigen briljante persoonlijkheid die je die levenshouding aanreikt.”

Dit jaar wordt Henk 78. Momenteel is hij bij tijden mantelzorger voor zijn vrouw.

“Ik heb me tot nu toe geheel in het onderwijs gegooid, want daar kon ik nog iets verbeteren. Dat is gebeurd en het heeft me ontzettend veel plezier opgeleverd.

Kees van Twist zei bij de voorbespreking van een t.v. programma: wat wil je eigenlijk zeggen? Neem één onderwerp en maak de rest daaraan ondergeschikt. Dat heb ik nu ook gedaan in het onderwijs. Sommige mensen vergeten bepaalde lessen daarom nooit meer.”

Dat klopt. De verhalen tijdens de rondleiding door het Rijks zal ik nooit meer kwijtraken.

Van Os kijkt een tijdje voor zich uit. “Ik wilde nog maar één ding en dat is over Franciscus schrijven. Thuis heb ik een boekenkast met alleen werken over hem. Altijd bewaard voor dat doel. En verdomd, vragen ze me voor die tentoonstelling in het Catharijneconvent in Utrecht. Moet ik een veel te lang stuk schrijven voor de catalogus. Dus ik pisnijdig. Maar plots dacht ik: wat je toen allemaal wou, kun je nu opschrijven.

Het hele stuk heb ik geschreven in onze datsja, heb geen enkel boek nodig gehad. Dus van die boekenkast is de helft al naar het Nederlands Insituut voor Kunstgeschiedenis in Den Haag. Eindelijk kon ik die werken weg doen! Het verhaal van Franciscus was zo in me gegroeid, het kwam er zo uit.

Dit is nog nooit eerder gedaan, want die iconografische lexicons zeggen niets over het hoe en waarom van de verhalen over deze heilige.

Franciscus is iemand die vooral in verhalen en anekdotes bestaat. Terwijl er bijvoorbeeld van Thomas van Aquino geen fatsoenlijk verhaal te maken valt. Die heeft alleen een leer. Daar kan ik weinig mee. Mijn ergernis over ‘jezelf moeten zijn’ kon ik positief vormgeven via het enthousiasme van Franciscus.”

En wat het mooiste verhaal over de man van Assisi is? Over die vraag heeft Van Os afgelopen nacht al nagedacht. Maar eerst nog even dit:

“De drie mooiste schilderijen voor de Franciscustentoonstelling krijgen we in bruikleen van het Rijksmuseum. Dat is werkelijk fantastisch! Dat bepaalt de kwaliteit van de tentoonstelling. We hebben ook iets prachtigs uit het Louvre gekregen!

En het mooiste verhaal? Franciscus was een asceet die alleen naar de mensen in de stad ging om te vertellen over zijn liefde voor God en voor de natuur. Als kluizenaar kon hij heel goed omgaan met wilde dieren. In de bergen bij de stad Gubbio had men enorm last van één wolf. Franciscus werd in tijden van nood vaak gevraagd langs te komen. Hij sprak toen tegen de wolf: ‘Wolf, dit is toch heel onprettig. Ik begrijp wel dat je niks te eten hebt. Als we nou afspreken dat de inwoners van Gubbio jou voeren en dat je hen dan niet opeet. Zullen we dat doen?’ Nou, die wolf had er wel oren naar. Maar toen zei Franciscus: ‘Soms is de lust te sterk, dus we moeten een contract sluiten.’ Hij haalde een notaris, het contract werd gesloten en de wolf en hij schudden elkaar de hand en de poot! Heerlijk toch!”

We kunnen onze eigen schaduwkant de hand toe steken, zou Jung ervan maken.

Knielen en bewonderen, wat een aantrekkelijke eigenschappen zijn dat in een mens. Hoe zou Van Os zijn passie voor Franciscus samenvatten?

“Of hij nou met de vogels praat of met God, Franciscus belichaamt enthousiasme en intensiteit!”

Wat opmerkelijk. Het lijkt Van Os’ eigen C.V. wel.

(Portret van Henk van Os voor het tijdschrift De Verwondering - Lente 2016)

 
   « Artikelen overzicht