Laatste troost
Tijdens een opnamedag van de Verwondering doen we altijd drie gesprekken achter elkaar. Mijn collega’s en ik hebben er lol in om iedere keer te onderzoeken of er toevallig een overkoepelend thema over zo’n dag ligt. Dit keer zijn het er twee: angst en aandacht. Bang zijn is kennelijk veel mensen vertrouwd. En snakken naar nabijheid is natuurlijk ook niemand vreemd. Zelf zie ik ook nog een verband tussen angst en aandacht onderling. Ik word angstig als ik me machteloos voel over al het ongeziene leed in de wereld. De gedachte dat hongerende kinderen zich volstrekt alleen gelaten voelen door de wereld is onverdraaglijk. Vandaar dat ik meeloop met de door rode kleding gevormde lijn van honderdduizend mensen die aandacht vragen voor het onrecht in Gaza. Lopen en presentie, hoe hulpeloos ook, helpt tegen die allesverlammende angst. Vandaar ook dat ik me als vrijwilliger aanmeld bij het hospice bij mij om de hoek. Een ander nabij durven zijn tot hij voorgoed zijn ogen sluit, waarom zou wat zo menselijk is zo ver weg moeten blijven? Waarom zijn we bang voor datgene waar we zelf naar verlangen? Angst en aandacht, twee woorden die ons allen typeren en verbinden. Huub Oosterhuis verwoordde dit oer-verlangen: ‘Zend mij de engel van de laatste troost; de ogen van een mens. Onthoud mij niet een mens die zegt: ‘hier ben ik’.