Nacht

De gesel van de slapeloosheid, het moet een verschrikking zijn. Ik kan er niet over meepraten want ik ben onder zeil. De man naast wie ik achttien jaar de nacht doorbracht zei vaak dat ik mijn slaap hartstochtelijk lag te verdedigen. Hij had gelijk. Ik ben dol op slapen en zal nooit beweren dat het zonde van m’n tijd is. Bovendien droom ik zeer onderhoudend. De laatste weken komt de genoemde amant me weleens opzoeken. Dan vertelt hij me hoe zijn stervensuur was. Hij is het echt, met eigen woorden. In m’n droom dan. Kortom, de nacht is een barmhartige vriend met zoete armen. De tegel ‘Wat de dag nog kan verzachten is dat hij past tussen twee nachten’ zou ik zo in m’n bedstee kunnen hangen. Maar vannacht kon ik de slaap niet vatten. Ik bevond me in een stokoud hotel dat zo gehorig was dat ik de bovenbuurman hoorde snurken. Toch lag ik wakker van mezelf, wegens de beruchte griepkriebelhoest die vooral als je horizontaal gaat nooit meer ophoudt. En als ik ’s mans geronk kon waarnemen moest híj toch wel rechtop in z’n bed zitten van mijn aanhoudende geblaf. Maar hij snurkte dus sliep. Helaas trof ik de bovenbuurman niet bij het ontbijt, waardoor het mysterie blijft. Slapend hield ik al van het duister. En wakend hoorde ik dat de nacht lacht.

 
   « Artikelen overzicht