Navelstreng

We lopen in de herfstzon door het schitterende Kampen, de stad van mijn voorgeslacht. Mijn vader wijst op het boekwinkeltje van zijn grootvader. En daar is de eeuwenoude kerk. We gaan de vrouw van zijn nog enig overgebleven broer begraven. Deze eens zo woeste man loopt huilend achter de kist. We mogen niet zingen, maar dat is voor hem teveel gevraagd. Terwijl de psalmen van de voorvaderen vanaf een bandje klinken verheft mijn treurende oom zijn spatzuivere stem. ‘Voed het oud vertrouwen weder, zoek in ’s Hoogsten lof uw lust.’ De tranen komen vroeg vandaag. Mijn vader zingt zachtjes met zijn broer mee. Intussen is het een feest om de trekken van zijn overleden broers en zussen te herkennen in de mensen om ons heen. Wat heb ik een knappe neven! Onderweg naar het graf groeten we elkaar verheugd. De man van de uitvaart blaft ons vermanend toe: ‘Stilte! We gaan iemand begraven!’ Alsof wij dat niet weten. We herdenken het leven van een lieve vrouw en zijn blij dat haar lijden tot een einde is gekomen. Nu staan we bij het open graf. Hier liggen ook mijn grootouders. Mijn vader schiet vol. Zijn vader en moeder. Onze ontroering en onze vreugde komen als onverwachte maar welkome gasten. We staan op oude vertrouwde grond, voelen de navelstreng met ons voorgeslacht en de zegen van boven.

 
   « Artikelen overzicht