Wazig

In mijn ijver om te kunnen blijven communiceren heb ik doorzichtige mondkapjes van plastic aangeschaft, maar die vergeet ik steeds. In mijn tas zit er nu altijd een van stof. Mijn voortdurende neiging om naar iedereen te glimlachen kan ik niet onderdrukken, ook al besef ik dat dat geen zin heeft. Daar loop ik dan, machteloos lief kijkend. Bij de kassa zorgt de plexiglaswand en onze mondbedekking ervoor dat we elkaar niet kunnen verstaan. Ook mijn jong aangeleerde gewoonte om duidelijk te articuleren helpt nu niemand. Gelukkig heb ik mijn handen nog. Wat is dat toch in mij dat zo graag wil communiceren? Vanwaar dat verlangen naar terloops intense nabijheid? Met mijn beste vriend praat ik hier weleens over. Zijn stem is meestal gedempt. Dat doet hij uit bescheidenheid. Terwijl mijn al te expressieve articulatie uit dezelfde bron voortkomt. Ook ik wil zo weinig mogelijk ruimte innemen en hoop dat als ik iets bondig zeg, ik de ander niet van zijn kostbare energie beroof. Dat het vuur zelfs juist wordt aangewakkerd. Mijn verlangen is momenteel zinloos. Door de beslagen plastic wand ontwaar ik de ogen van het kassameisje en zend haar in gedachten flarden van een eeuwenoude belofte toe: ‘Nu zien we nog door een wazige spiegel, in raadselen, maar straks weer van aangezicht tot aangezicht’. Misschien weleens goed dat ik niet te verstaan ben.

 
   « Artikelen overzicht